Van Maanen Hans van Maanen
klikklikklikklik

Wat is het verschil tussen UMTS en fluoride?

De Volkskrant, 17 juni 2006

Tussen 1966 en 1974 woedde op veel plaatsen in Nederland het fluorideoproer. In 1960 hadden overheid en wetenschap al besloten dat het goed zou zijn het leidingwater van enig extra fluoride te voorzien om zodoende de strijd aan te binden tegen volksziekte nummer 1, tandbederf. Veel weerstand verwachtten zij niet: de voordelen van fluoridering waren evident, de weinige nadelen vielen daarbij in het niet.

Er was wel enig protest onder homeopaten en antroposofen, verenigd in de Vereniging tot Bescherming van het Drinkwater, maar dat kwam niet boven het niveau van bevindelijk gemor uit.

Pas in 1966, toen veel gemeenten al aan het verzoek van de overheid hadden voldaan en waren overgegaan tot fluoridering van het drinkwater, werden de eerste plaatselijke 'antifluorcomités' opgericht — in Bussum en in Driebergen, naar het schijnt nadat een Amerikaanse twijfelaar er een lezing had verzorgd.

Vanuit het Gooi greep het vuur snel om zich heen. De invoering van de drinkwaterfluoridering was gedecentraliseerd: elke gemeente moest zelf beslissen. Daardoor kon het debat elke keer opnieuw worden gevoerd en bleven alles jarenlang knapperig journalistenvoer.

De discussie over de fluoridering verliep in alle gemeenten vrijwel gelijk. Het trefwoord daarbij was steeds 'twijfel'. Ook verstandige — of juist verstandige — mensen hadden twijfels bij de afwegingen die de overheid had gemaakt, en konden niet goed beoordelen of de nadelen werkelijk zo verwaarloosbaar waren als werd gesuggereerd. 'Zolang die zekerheid er niet is, moet voorzichtigheid de eerste rol spelen,' schreef bijvoorbeeld de hoofdredacteur van het Haarlems Dagblad, Jos Lodewijks, ter gelegenheid van de gemeenteraadsdiscussie in oktober 1968 in een commentaar met als kopje 'Twijfel'.

Op die twijfel zaaiden de tegenstanders hun wind. In Haarlem was dat bijvoorbeeld H. C. Moolenburgh, arts, die direct een lange brief, 'Een drankje van de gemeenteraad' naar de krant stuurde waarin hij waarschuwde dat een vergif 'minstens even venijnig als arsenicum' aan het drinkwater zou worden toegevoegd, dat bovendien leidde tot een 'griezelige stijging van het aantal mongoloïde geboorten' en 'kankersterfte in Haarlem'. Drijvende kracht achter de maatregel, wist hij, was de aluminiumindustrie die zo met haar afvalproduct fluor 'nog aardig wat geld in het laatje zag rollen'.

Moolenburgh werd door de geneeskundig inspecteur berispt, beklaagde zich daarover bij Lodewijks, en had in één klap van een intellectuele twijfelaar een invloedrijk medestander gemaakt. Elke stap van de gemeenteraad werd voortaan begeleid door een vinnig commentaar in het Haarlems Dagblad, met als nieuwe toon, bijvoorbeeld op 2 november: 'Waar twijfel aanwezig is, mogen de risico's niet meer worden aanvaard.' Alle argumenten van Moolenburgh maakte de hoofdredacteur tot de zijne, en van evenwichtige verslaggeving was in de krant geen sprake meer.

De voorstanders waren op deze strijdwijze volstrekt niet voorbereid. Tijdens debat-avonden in het land probeerden zij belangstellenden nog wetenschappelijke argumenten voor te schotelen, terwijl ze al discussieerden met opponenten die zich aan waarheid en wetenschappelijke twijfel niets gelegen lieten liggen. Radeloos moesten zij toezien hoe bezorgde moeders met jerrycans ongefluorideerd water zeulden voor een kind met 'chloor-overgevoeligheid' en hoe alle mogelijke en onmogelijke kwalen opeens aan water werden geweten.

Zij werden, kortom, weggeblazen in de storm die de tegenstanders oogstten. Die beschikte over genoeg geld, tijd, deskundigheid en relaties om de strijd lang vol te houden en op vernuftige, steeds nieuwe wijze te voeren.

Zo kwam het ook dat de discussie zich al snel naar het ethische en politieke vlak verplaatste. Mensen bleken erg gevoelig voor het argument dat zij een maatregel kregen 'opgedrongen' waarvan ze de voordelen niet inzagen en de nadelen niet konden overzien. De kwestie werd een strijd tegen de technocratische overheid, de afschaffing zou een overwinning van de wil des volks zijn. Ten slotte vonden de juristen onder de tegenstanders de achilleshiel in de besluitvorming: in september 1970 tikte de Kroon de minister op de vingers omdat in 1960 geen maatregelen waren voorzien voor bezwaarden die ongefluorideerd water wensten te bekomen.

Steeds meer gemeenten aarzelden of stopten met fluoridering, en de pogingen van de regering om het juridisch gat te dichten, telden nog slechts als pogingen 'de zin door te drijven'. Een reparatiewet die de regering in 1976 indiende, was al bij voorbaat kansloos — zelfs politici die waterfluoridering steunden, konden zich niet meer permitteren voor de wet te stemmen.

En zo kreeg Nederland de twijfelachtige eer als enige land ter wereld de fluoridering van het drinkwater te hebben afgeschaft.