Hans van Maanen

Grote doorbraak in de strijd tegen aids

‘Een grote doorbraak in de strijd tegen aids. Onderzoekers in Eindhoven en Amsterdam hebben een methode ontwikkeld waarvan ze verwachten dat die een eind kan maken aan de dodelijke ziekte aids. Op zijn vroegst eind volgend jaar zullen de eerste patiënten met het middel worden behandeld.’ Met deze zinnen begon niet alleen het NOS-journaal van donderdag 12 april 1990, maar ook Nederlands beroemdste wetenschappelijke affaire, de affaire-Buck.

Directe aanleiding voor de opwinding was de publicatie van een artikel van de Eindhovense chemicus Henk Buck en de Amsterdamse viroloog Jaap Goudsmit. In het wetenschappelijke tijdschrift Science dat de volgende dag, op 13 april, zou verschijnen, stelden zij voor het aids-virus onschadelijk te maken met behulp van ‘fosfaatgemethyleerd DNA’ — hiermee zou de aanmaak van nieuwe virusdeeltjes geblokkeerd kunnen worden zodat de ziekte zich niet verder kon uitbreiden. Het artikel meldde dat de methode althans in de reageerbuis prima werkte.


Het journaal wijdde maar liefst tien minuten aan het nieuws, in het actualiteitenprogramma NOS-Laat werd Buck dezelfde avond nog uitgebreider in het zonnetje gezet als een bescheiden genie, een liefdevol echtgenoot en een vader voor zijn medewerkers — een onderzoeker kortom wie de Nobelprijs amper nog kon ontgaan. ‘U gaat ervan uit dat aids binnen enkele jaren tot het verleden behoort?’ vroeg de verslaggever. ‘Daar ga ik van uit ja,’ glimlachte Buck.
Een publiciteitslawine was het gevolg. Alle ochtendbladen openden vrijdag met de ‘doorbraak’, soms voluit, soms met wat meer voorbehoud, maar het nieuws beheerste hoe dan ook de kranten.
Buck en Goudsmit hadden ondanks hun leeftijdsverschil — Buck was in 1990 zestig, Goudsmit bijna veertig — veel gemeen. Beiden waren charmante persoonlijkheden, die aanstekelijk enthousiast over hun ideeën konden praten. Buck was al meermalen gelauwerd voor zijn chemisch werk, voor Goudsmit was speciaal een hoogleraarsstoel in Amsterdam neergezet. Beiden hadden hun sporen in hun onderzoeksgebied ruimschoots verdiend.
De eerste wolk boven het jonge geluk verscheen op zaterdag 14 april, in Het Parool. De krant — die reeds donderdagmiddag had geopend met ‘AMC meldt doorbraak in aanpak aids’ — vond dat het daarmee aan zijn stand verplicht was de andere media voor te blijven.
Zo kwam verslaggever Peter Vermij uit bij de Leidse hoogleraar Van Boom, die na lang aandringen wel durfde te stellen dat het optimisme van Buck ‘voorbarig’ was. In feite wist hij toen al via zijn oud-student Van Boeckel, inmiddels collega van Buck in Eindhoven, hoe erg het was: het was ondenkbaar dat de Eindhovense hoogleraar fosfaatgemethyleerd DNA had gefabriceerd. Daarnaast vond Van Boom dat Buck wel erg hoog van de toren had geblazen — kritiek die Goudsmit in hetzelfde krantenartikel eveneens verwoordde. Goudsmit hield echter, zei hij, vertrouwen in de spullen die hij uit Eindhoven had gekregen.
Maar de knuppel lag al in het hoenderhok. Van Boeckel had Buck jaren eerder gewaarschuwd dat diens methode niet werkte, en had, toen Buck geen gehoor gaf, ook bij de faculteit aan de bel getrokken. Tevergeefs: hem werd slechts broodnijd verweten. Maar toen Buck pontificaal op televisie meldde dat met zijn methode aids kon worden genezen, was voor Van Boeckel de maat vol. Hij nam ontslag.
De universiteit hield zich doof. Op de inhoudelijke kritiek van Van Boeckel en Van Boom ging men niet in — dat moest maar in de vakbladen worden uitgevochten. Buck werd afgeschermd, geen vraag werd nog beantwoord. De discussie kreeg bovendien een chauvinistisch tintje: ook in Eindhoven kon heus wel een Nobelprijswinnaar werken. De leiding van de universiteit stond pal achter Buck.
Na Bucks televisie-optreden werd kritiek op de hoogleraar binnen zijn laboratorium helemaal onmogelijk, en de ene na de andere medewerker vertrok. Voor Bucks medewerkers en promovendi was het uiteraard volstrekt duidelijk dat er iets niet klopte — zijzelf hadden immers de proeven gedaan. De situatie in de vakgroep werd ten slotte onhoudbaar, en in juli stelde het college van bestuur van de Technische Universiteit een onderzoekscommissie in.
Daarmee kwam de tweede trap van de affaire tot ontbranding. Op 30 augustus 1990 meldde het NOS-journaal: ‘Het aids-onderzoek van de Eindhovense professor Buck is allesbehalve een doorbraak in de bestrijding van aids, zoals de hoogleraar in april zelf meldde.’ Het rapport van de onderzoekscommissie werd niet gepubliceerd, en ook voor het overige was de universiteit buitengewoon zwijgzaam. Duidelijk werd wel dat Bucks methode inderdaad volstrekt ondeugdelijk was — hij had geen fosfaatgemethyleerd DNA gemaakt. Buck werd in het rapport afgeschilderd als al te enthousiaste onderzoeker die zich hiermee weliswaar had vergaloppeerd, maar voor het overige goed werk had geleverd.
Het rapport bracht de gemoederen niet tot bedaren — het werd eerder gezien als een poging de zaak binnenskamers te houden dan om eerlijk te bekijken wat er was misgegaan. De universiteitsraad vond dan ook dat de hele zaak nog eens dunnetjes moest worden overgedaan, nu door een echt onafhankelijke commissie.
Verslaggever Peter Vermij had de conclusies van de onderzoekscommissie niet afgewacht, integendeel. Uit zijn gesprekken met medewerkers van Buck kwam een heel ander beeld van de hoogleraar naar voren dan dat wat de Eindhovense bestuurders hadden willen schetsen. Bucks promovendi aarzelden ten slotte niet hem ‘een pure dictator’ te noemen — te ‘vergelijken met Ceausescu, compleet met zijn eigen Securitate’, die op het lab ‘een sfeer van terreur’ liet heersen, zo meldde Vermij op 15 september 1990 in Het Parool. Buck gedroeg zich als een potentaat, dreigde kritische medewerkers herhaaldelijk met ontslag, en schuwde zelfs lichamelijk geweld niet. Kritische signalen over metingen die zijn theorie konden tegenspreken, had Buck stelselmatig onderdrukt.
Maar als Bucks mengsel een ‘rommeltje’ was, zoals Van Boom het noemde, hoe kon men in Eindhoven dan volhouden dat het werkelijk fosfaatgemethyleerd DNA was? Het bewijs daarvoor was een zogeheten NMR-spectrum, waarop die methylering zichtbaar zou zijn. Van Boom vermoedt nog steeds dat het spectrum min of meer naar wens van Buck was gemaakt, zonder echte proeven. ‘Als je de stof niet hebt, kun je nooit zo’n NMR krijgen, het moet dus gesimuleerd zijn.’
Bucks naaste medewerker in die tijd, Marcel van Genderen, erkent inmiddels wel dat er alleen is gekeken naar het stuk van het NMR-spectrum dat als bewijs voor methylering kon gelden en dat de andere delen, waaruit bleek dat de stof niet zuiver was, werden weggelaten. NMR-spectra vereisen altijd enige bewerking om het signaal duidelijk te krijgen en de ruis eruit te halen, maar dat de spectra ter plekke bedacht zijn, ontkent Van Genderen stellig: ‘De metingen zijn allemaal echt uitgevoerd. Zo ver heen waren we gelukkig nog niet!’
De volgende kwestie is dan natuurlijk, als Buck geen fosfaatgemethyleerd DNA had geleverd, zoals nu wel vaststond, hoe kon de Amsterdamse viroloog Goudsmit dan de virusremmende werking ervan constateren? Dat vroeg ook NRC Handelsblad-journalist Felix Eijgenraam zich af, en hij stelde de derde trap in werking. Hij legde het artikel van Buck en Goudsmit voor aan een aantal virologen, en vroeg wat die van Goudsmits virologische bevindingen vonden. Buck en Goudsmit waren toen al bezig met een rectificatie voor Science — maar uitsluitend wat betreft het scheikundige deel, van Buck.
De kritiek van de virologen was niet mals, zo kon Eijgenraam op 25 september melden. Goudsmit claimde controleproeven te hebben gedaan, maar daar bleek weinig van. Dan zou immers al snel duidelijk zijn geworden dat de werkzaamheid niet aan het fosfaatgemethyleerd DNA lag, maar aan het afval dat er door de bereidingswijze in was gekomen. Termen als ‘fragmentarisch’, ‘slecht onderbouwd’ en ‘misleidend’ vielen, en de deskundigen stelden onomwonden dat Goudsmit ook het virologische deel in Science moest rectificeren. Zo gebeurde. Een op verzoek van Goudsmit zelf ingestelde onderzoekscommissie bevestigde in december 1990 in grote lijnen het oordeel van de deskundigen. En ook Goudsmits carrière kwam piepend tot stilstand.
Maar anders dan Buck was Goudsmit wél geliefd op zijn laboratorium, en had hij wél een open oor voor zijn medewerkers. Bovendien, daar was men het toch wel over eens, waren de fouten van Goudsmit van een andere orde dan die van Buck: terwijl Goudsmit vooral — met enige wijsheid achteraf — werd verweten dat hij in de haast nogal wat wetenschappelijke binnenbochten had genomen, had Buck niet alleen zijn medewerkers, maar ook de werkelijkheid naar zijn totalitaire hand gezet.
Daardoor kon Goudsmit, na een flinke tik op de vingers, toch weer verder werken. Van Genderen: ‘Hier in Eindhoven had hetzelfde kunnen gebeuren, als de samenwerking binnen de groep normaal was geweest. Doordat niemand nog met Buck verder wilde, was stilletjes doorgaan niet meer mogelijk.’ Buck werd geschorst, niet omdat hij wetenschappelijk niet zou deugen, maar omdat hij als leider van een onderzoeksgroep ernstig had gefaald.
Goudsmits carrière lag binnen een paar jaar weer geheel op koers, de carrière van Buck werd definitief gebroken. Het rapport van de tweede commissie van de Technische Universiteit, uitgebracht in oktober 1990, bevatte weinig nieuws meer. Het gevolg was wel dat Buck al zijn functies moest neerleggen. Bovendien werd hem de toegang tot de universiteit ontzegd — opdat zijn vroegere medewerkers niet meer bang hoefden te zijn hem tegen het lijf te lopen.
Sindsdien staat het leven van de Eindhovense oud-hoogleraar in het teken van eerherstel. In september 1991 eiste hij tevergeefs via het ambtenarengerecht dat de universiteit hem weer in dienst zou nemen. In de zomer van 1992 sloten de universiteit en Buck een geheime overeenkomst waarbij Buck beloofde niet meer op de zaak te zullen terugkomen op straffe van betaling van 50  000 gulden, daarnaast kreeg hij een douceur van 150 000 gulden.
Binnen een paar maanden verschenen echter alweer interviews met hem, waarin hij zichzelf graag vergeleek met Barbertje: ‘Ik mag niet eens weten wat ik fout heb gedaan.’ De universiteit liet de 50 000 gulden maar zitten.
Begin 1993 kreeg Van Genderen een brief van Bucks advocaat, waarin die hem sommeerde toe te geven dat hij met de NMR-spectra had geknoeid. Op een afwijzende brief van Van Genderen reageerde Buck verder niet.
De wetenschappelijke rehabilitatie van de hoogleraar had eind van dat jaar moeten komen — het werd de vierde en laatste trap. Negentien met de hand geschreven wetenschappelijke artikelen had Buck ingeleverd ter publicatie in het tijdschrift van de Koninklijke Nerderlandse Akademie van Wetenschappen, de Proceedings. De redactie zat met de handen in het haar, en stuurde ze vrijwel allemaal retour met het verzoek ze in te trekken. Voor twee artikelen streek de redactie de hand over het hart, hoewel ze slechts ‘marginaal’ aan de eisen van het blad voldeden.
Deze artikelen zouden in december 1993 gepubliceerd worden, en opnieuw ging Buck naar televisieverslaggevers Rob van Hattum en Oscar van der Kroon — dezelfden die drie jaar eerder zorgden voor de berichtgeving van het journaal en NOS-Laat. Dat resulteerde in een uitzending van het actualiteitenprogramma Nova op maandag 20 december, waarin niet zonder enige bombast ‘opmerkelijke nieuwsfeiten’ en ‘nieuwe ontwikkelingen’ werden aangekondigd die Buck alsnog in het gelijk zouden stellen.
En opnieuw lieten de verslaggevers zich in de luren leggen door Buck. Voor de oplettende kijker was al snel duidelijk dat de ‘nieuwsfeiten’ op weinig meer dan drijfzand berustten, iets nog veel opmerkelijkers bleek toen Parool-verslaggever Peter Vermij de drukproeven van de artikelen waarop Buck en Nova hun eerherstel baseerden, de volgende dag bij de Akademie opvroeg.
In een van de aanvaarde artikelen bleek Buck namelijk op het allerlaatste moment — vaak is de auteur degeen die een wetenschappelijk artikel nog een keer mag nazien voor het naar de drukker gaat — van alles te hebben toegevoegd. Waaronder de opmerking dat ‘de uitvoering en de interpretatie van de NMR-experimenten frauduleus zijn’ en, in een voetnoot, de aantijging dat het Marcel van Genderen was geweest die ‘met de resultaten heeft geknoeid’. Ook elders in het artikel waren zaken toegevoegd, onder meer over de onderzoekscommissies die over de affaire waren ingesteld.
‘Schandalig’, noemde de voorzitter van de sectie Natuurkunde van de academie, Kees Vrieze, het gedrag van Buck. ‘Wij gaan ervan uit dat mensen netjes zijn, en dat zulke dingen dus niet gebeuren,’ zei hij in Het Parool. De Akademie kon toen moeilijk anders meer dan de complete oplage van het tijdschrift, koud van de drukker, te vernietigen. Buck werd het recht ontnomen nog in de bladen van de academie te publiceren — al heeft sindsdien de academie alweer een paar maal met de hand over het hart gestreken.
Want Buck bleef volhouden. In 1995 stelde hij in een brief Van Boom aansprakelijk voor alle schade die hij door de beschuldigingen heeft geleden (waarop Van Boom nooit heeft geantwoord), en in de zomer van 1999 eiste hij van Het Parool een rectificatie van het artikel van Peter Vermij waarin hij door iemand van zijn laboratorium met Ceausescu werd vergeleken. De daaropvolgende briefwisseling liep een jaar later uit op een drievoudige klacht bij de Raad voor de Journalistiek (die op alle punten ongegrond werd verklaard). Ook Frank van Kolfschooten, die in zijn boek Valse vooruitgang uit 1993 uitgebreid was ingegaan op de affaire, kreeg een brief waarin Buck voorstelde gezamenlijk ‘de tekst te heroverwegen en waar nodig tot rectificatie over te gaan’.
De affaire-Buck is de geschiedenis ingegaan als het bekendste geval van fraude in de recente Nederlandse wetenschap. Merkwaardig genoeg betrof de affaire juist dat waarschijnlijk niet: alleen Buck zelf heeft het ooit over bedrog gehad. De affaire kan andere zaken leren, en roept andere vragen op.
Slechte wetenschap, zoals Buck en Goudsmit die toen bedreven, wordt ook vandaag bedreven. Dat is helemaal niet erg. Er wordt ook slecht cabaret gemaakt en slecht voetbal gespeeld. Als het goed is, worden die fouten hersteld voordat er erge dingen gebeuren — of ze raken in het vergeetboek of blijken pas veel later, als er nog eens goed naar wordt gekeken, ondeugdelijk.
De wetenschap kent veel veiligheidskleppen — maar tegen de blinde eerzucht van een tirannieke hoogleraar bleken ze niet bestand. De media raakten aanvankelijk bedolven, maar speelden ook de belangrijkste rol bij het opruimen van de rommel — niet de universiteit corrigeerde de ambitieuze hoogleraren, maar de kranten. De universiteiten kwamen pas schoorvoetend in actie nadat Buck en Goudsmit door journalisten van hun voetstuk waren getrokken. Mede daardoor vielen ze van zo hoog zo diep.
De vraag is dus vooral waarom de veiligheidskleppen in 1990 niet werkten — en of ze tegenwoordig van betere kwaliteit zijn.
Allereerst waren daar de reputaties. Zowel collega-wetenschappers als journalisten meenden dat geleerden die in het verleden goed werk hadden geleverd, dat ook hier wel zouden hebben gedaan. En van een blad als Science werd verwacht dat het geen onzin-artikelen zou aanvaarden. Is deze eerbied voor reputaties tegenwoordig minder?
Daarnaast bleek dat de promovendi in Eindhoven volstrekt afhankelijk waren van hun promotor. Buck duldde geen kritiek, was volgens het rapport van de tweede onderzoekscommissie handtastelijk, en dreigde met ontslaan als iemand hem voor de voeten liep. De promovendi konden nergens terecht met hun probleem. Ook hierin lijkt sindsdien weinig veranderd.
De universiteit bleef doof voor alle signalen dat er iets niet deugde; bestuurders hadden allemaal hun eigen redenen Buck naar voren te schuiven en hem de hand boven het hoofd te houden — tot het te erg werd en ze hem lieten vallen als een baksteen.
Hoewel er door een aantal andere affaires, vooral in het buitenland, meer aandacht is gekomen voor ‘klikspanen’ en er hier en daar wel plekken zijn waar zij terechtkunnen, is er nog steeds weinig garantie dat een dergelijk conflict niet uit de hand loopt: zowel degeen die een boekje opendoet, als degeen over wie geklaagd wordt, lopen nog steeds het risico vogelvrij te worden.
De Eindhovense voorlichtingsdienst stelde zich vooral als megafoon voor de universiteit op: eindelijk kwam hun instelling eens in het nieuws. Kritische vragen, zo die er kwamen, werden dan ook ongepast gevonden. Inmiddels zijn universitaire voorlichters eerder kwetsbaarder dan onafhankelijker geworden: hun taak wordt steeds meer het zo glimmend mogelijk oppoetsen van het beeld van de universiteit; van enig tegenwicht tegen een misschien al te enthousiaste hoogleraar wil men zelden nog weten. Integendeel: voorlichters zien er als het zo uitkomt zelfs geen been in om namens een hoogleraar een boze brief aan een wat al te kritische journalist te schrijven.
En ten slotte natuurlijk de vraag: wat er zou gebeuren als morgen een ambitieuze, beroemde hoogleraar kans ziet een artikel in Science te krijgen dat op niets is gebaseerd dan overmatige ambitie en wetenschappelijk knoeiwerk? Zouden de universitaire voorlichters tegen hem of haar opgewassen zijn? Zouden journalisten weer in de val trappen? Zouden universiteitsbestuurders hun verantwoordelijkheid nemen? Wat is er ondernomen om een herhaling van de affaire-Buck te voorkomen?

Verantwoording. Het hier gepubliceerde stuk is een wat uitgebreide versie van het verhaal dat ik in Het Parool schreef ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de affaire, 12 april 2000.

Het artikel dat de aanleiding van alles was: H. M. Buck e.a.: ‘Phosphate-methylated DNA aimed at HIV-1 RNA loops and integrated DNA inhibits viral infectivity’, Science, 13 april 1990, dl. 248, p. 208-211. De herroeping verscheen als ‘Technical comment’ in Science van 5 oktober 1990, dl. 250, p. 125-126.

Het eerste gedeelte van de affaire-Buck wordt ook helder besproken in het boek van Frank van Kolfschooten: Valse vooruitgang. Bedrog in de Nederlandse wetenschap, uitgeverij L. J. Veen, 1993, p. 152-163. De poging tot compleet eerherstel van Buck, Van der Kroon en Van Hattum heeft, ook in latere overzichten, wat weinig aandacht gekregen. De rol van Van Hattum komt naar voren uit een gesprek met hem in de VPRO-gids van 6 oktober 2001: ‘Ik werkte toen bij NOS-Laat en omdat het NOS-journaal geen wetenschapsredacteur in dienst had, werd ik benaderd met de mededeling dat ze de volgende dag een spectaculaire ‘scoop’ zouden brengen. Ik heb toen het artikel van Buck en Goudsmit in Science gelezen en heb met wat mensen gebeld. Technisch zag het er goed uit, wel interessant. In NOS-Laat hebben we er vrij terughoudend over bericht, maar in het NOS-journaal zat een uitgebreide reportage met veel human interest, waardoor het leek alsof aids binnen enkele jaren de wereld uit zou zijn.’

Rob van Hattum en Oscar van der Kroon bereidden eind 1993 de ‘rehabilitatie’ samen voor, zo blijkt bijvoorbeeld uit een brief van 28 januari 1994 van Nova-hoofdredacteur Tom Kamlag aan Buck.

De eerste publicatie van Buck in de Proceedings na zijn deconfiture was ‘Phosphate-methylated DNA: a unique oligodeoxynucleotide as compared with other modified DNAs’, 16 december 1996 (dl. 99, p. 145-153).

Onder verwijzing naar het interview met Buikhuisen nog deze sfeertekening uit een interview met Buck in Trouw van 15 december 1990: ‘Hoe krijgen we ooit de diepe zucht van professor Henk Buck in de krant, en de stilte die erop volgt.’


Uit: Echte mannen willen niet naar Mars (Amsterdam, Atlas/Contact: 2002, p. 61–71.)